Ruim
op tijd voor de trein naar huis, kwam ik op het perron een voetbalsupporter
tegen, in vol rood wit ornaat. Dat komt wel eens vaker voor, ik ben er alleen
nooit zo blij mee, eerlijk gezegd. Dit was er dan maar één, maar toch.. als er
één is, zijn er meestal nog wel meer ook en het zijn nou niet bepaald mijn
favoriete medereizigers, in het algemeen gesproken. Ik wil niet al te intellectueel
overkomen want dat is levensgevaarlijk deze dagen, maar van volwassen mannen
die zich vrijwillig uitdossen met lange lelijke sjaals met grote letters en
debiele petjes of rare hoofddeksels in schreeuwende hoempapakleuren, die met
geheven bierblikjes hossend en zwalkend in ongearticuleerd groepsgezang
uitbarsten, heb ik nou eenmaal nooit zulke hoge verwachtingen. Een vooroordeel,
ongetwijfeld. En het mág ook wel van mij, dat wel, natúúrlijk.. vrijheid
blijheid, zeker, wat u zegt.. maar ik hoef er niet per se mee in een trein te
zitten.
Ik hoef er trouwens ook niet per se een gesprek mee te voeren. Jammer genoeg
dacht deze voetbalsupporter daar blijkbaar anders over. Ik liep recht in zijn
armen, er was geen ontkomen aan. Ik probeerde het nog wel, door met een
vriendelijk glimlachend boogje toch zéér afstandelijk om hem heen te meanderen,
maar de voetbalsupporter was zijn praatje al begonnen en liep gemoedelijk
kletsend gewoon achter mij aan, een voor het aanwezig publiek waarschijnlijk
koddige situatie die echter vrij snel gênant begon aan te voelen. Het perron
ontvluchten en een volgende trein nemen vond ik ook weer zoiets.. Nee, er bleef
mij geen andere keuze dan maar zo goed en zo kwaad als het ging een beleefd
eindje met de supporter op te kletsen, tot de trein kwam. Al weet of begrijp ik
niets van voetbal.
En ach, dacht ik na een tijdje, uiteindelijk viel het ook wel weer mee. Goed,
de supporter praatte een beetje moeizaam vanwege de bierlucht die hij
verspreidde, en hij hád inderdaad een lelijk petje diep over zijn waterige ogen
getrokken, zodat zijn haar vanachter raar omhoog stond, het petje in, en boven
het bandje, door het gat dat daar zit er weer uit, met een vreemde horizontale
scheiding op een merkwaardige plaats, maar dat zag je bijna niet door de
wanstaltige sjaal die driedubbel om zijn nek zat gewikkeld, en verder was hij
eigenlijk niet onvriendelijk. Hij babbelde goedmoedig over zijn lettergrepen
struikelend door over de wedstrijd en de goals, de kansen en de verwachtingen
voor de volgende week.
En omdat ik nou eenmaal toch in het schuitje zat stelde ik af en toe een belangstellend
bedoelde vraag, om het gesprek dan ook maar op gang te houden. Ach ja, dacht ik,
al milder.. Ach ja.. Wat kon het ook voor kwaad een praatje te maken met je
medemens. Ik begon al bijna iets minder op te zien tegen wat hoe langer het
praatje duurde steeds onvermijdelijker werd: een gezamenlijke treinreis. Samen knie
aan knie in een bankje tot op zijn minst het eerstvolgende station. Dat moest
dan maar, dacht ik zelfs al bijna, wat maakte het uit. Ik moest het maar zien
als een journalistiek antropologisch avontuur, sprak ik mezelf bemoedigend toe.
Je wist maar nooit wat je allemaal nog meemaakte.
Tot de supporter halverwege zijn zin een pauze inlaste om zijn wijsvinger tot
aan het derde kootje in zijn vochtige neusgat heen en weer te draaien, op zoek
naar Joost mag weten wat.
Toen had ik het wel weer gehad met het avontuur, de antropologie, en de
menslievendheid.
Maar ja, hoe kwam ik er nu weer vanaf?
Dit stukje verscheen al eerder op dit weblog. In bovenstaande, gewijzigde, vorm las ik het deze week voor op de lokale radio.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten