Pagina's

donderdag 23 november 2017

Een groot en warm geluk






Inmiddels
was zijn kleindochter alweer hard op weg anderhalf te worden. Tjongejonge. De man kon zich nog uitstekend herinneren dat hém van alle kanten werd aangeraden er maar van te genieten, toen zijn dochter anderhalf was, omdat het ‘allemaal zo snel voorbijging’, en nu moest hij regelmatig op zijn tong bijten om niet zelf met dat aftands cliché uit de hoek te komen. Tegen zijn dochter dus. Over háár dochter. Duidelijk.
Ach, het zou wel normaal zijn want zo bijzonder was hij niet, maar hij was er nog niet helemaal aan gewend, aan het opaschap. Dat ging iets minder snel. Kwam allicht ook doordat zijn dochter niet naast de deur woonde en opa’s bezoekjes van tevoren geplande ondernemingen waren, die al gauw een hele dag in beslag namen. Buitengewoon genoeglijke hele dagen overigens, waar de man, zonder dat hem dat aangeraden hoefde te worden, volop van genoot. Niet in de laatste plaats omdat het initiatief voor deze dagen ook vaak van zijn dochter kwam. De man had zo zijn redenen daar erg gelukkig mee te zijn. Zijn eigen ouders hadden, om het voorzichtig uit te drukken, nooit veel werk gemaakt van het grootouderschap en zelf was hij destijds dan ook maar liever opgehouden initiatieven te nemen. Maar dat was een ander verhaal. Dat kwam misschien nog wel een keer.
Nu had zijn dochter hem gevraagd snel weer eens langs te komen, om een fietstochtje te maken, met de kleine meid in het voorstoeltje. Dat had zijn dochter goed gezien want verreweg de gelukkigste perioden in zijn leven waren de tijden dat hij door de dagen fietste met een kleine voorop in het stoeltje. Niets kon daaraan tippen. Bijna niets. Als er een hemel bestond, hoopte de man dat het een fietspad door het bos was, waarover hij eeuwig mocht fietsen met de kleine voorop in het stoeltje. En daarop kreeg hij vandaag dus een voorschotje.
Omdat zijn dochter een verplichting had en er sowieso maar één fiets beschikbaar was, kwam het zo uit dat de man er alleen op uit trok, met zijn kleindochter. Het was een heerlijke, frisse herfstdag, de zon stond aan de blauwe lucht, welgemoed en goedgehumeurd fietste hij de wijde wereld en het nabije maar toch zo verre verleden in. Kijk, een schaapje, wees hij de kleine meid. Kijk, een koetje, kijk, een paard. En de kleine meid zag alles en wees met haar vingertje en zei die en aat en boetjeboe. Af en toe keek ze eens om, om te zien wie al die mooie verhalen vertelde, wie al die leuke liedjes zong en blijkbaar zag ze dat het goed was want verder ging de tocht, over dijkjes en polderwegen. Zijn vaderhart bleek het nog goed te doen en vulde zich gestaag met een groot en warm geluk. Niets dan toegeeflijk lachende medemensen kwamen hen tegemoet. En de man wist heus wel wat ze dachten, dat ze dachten dat ze wisten, maar het kon hem niet schelen. Hier fietste hij toch maar mooi, wat maakte het allemaal uit, van hem mocht het eeuwig duren.
Het rondje dat zich al fietsend in zijn hoofd vormde dat hij zou fietsen werd zo als vanzelf steeds iets groter. Tot hij op een wel erg lange, rechte weg langzaam begon te begrijpen dat dat rondje helemaal niet bestond. Dat hij nu op een lange, rechte weg fietste die voorlopig nog wel rechtdoor zou gaan, steeds dieper een onbekende verte in waar hij de weg niet wist. Dat het binnenkort wel eens een beetje zou kunnen gaan schemeren. Dat hij verder niks bij zich had, aan kinderbenodigdheden. Dat het misschien wel eens een goed idee zou kunnen zijn om, geheel tegen zijn principes in, om te keren en dezelfde weg terug naar huis te nemen. Als hij die nog kon vinden tenminste, want daar was de man ook al niet zo goed in, in de weg vinden.
Om te zeggen dat de paniek toesloeg zou erg overdreven zijn, maar helemaal gerust op de goede afloop was hij ook niet. Vooral niet toen eenmaal omgekeerd bleek dat hij best een lekker windje in de rug had gehad al die tijd. Een fris windje bovendien. De terugweg bleek al gauw een stuk langer dan hij de heenweg had onthouden en ondertussen verdween bij zijn kleindochter duidelijk merkbaar de aandacht voor schaapjes, paardjes en koetjes. Die viel niet meer te paaien met liedjes of lieve woordjes, die had het koud, die wilde naar huis. Met een smartelijk huilende kleine voorop haastte de man zich terug, zo hard hij kon. Weliswaar werd er nog altijd toegeeflijk naar hem geglimlacht, door tegenliggers op zijn pad, maar het voelde anders. Een stuk minder triomfantelijk. En eenmaal weer thuis restte er ook niets anders dan een bedremmelde overhandiging van een kleine meid in tranen aan haar bezorgde ouders, die zich dapper laconiek hielden maar waarschijnlijk gewoon gedacht zullen hebben wat kinderen dan zo over hun ouders denken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten